Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ9257

Datum uitspraak2007-02-09
Datum gepubliceerd2007-02-26
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/6413 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

WAO-schatting.


Uitspraak

04/6413 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellant] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 20 oktober 2004, 04/713 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 9 februari 2007 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. R.A.J. Delescen, advocaat te Roermond, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak. Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 december 2006. Appellant is in persoon verschenen. Het Uwv was niet vertegenwoordigd. II. OVERWEGINGEN De Raad neemt als vaststaand aan de feiten en omstandigheden vermeld in de aangevallen uitspraak. Appellant heeft zich niet met het ongegrond verklaren van zijn beroep kunnen verenigen en heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij op de in geding zijnde datum van 4 december 2003 zodanige beperkingen ondervond, dat hij niet over duurzaam benutbare mogelijkheden beschikte. Hij was volledig beperkt. De belastbaarheid zoals die is weergegeven in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 30 oktober 2003 komt naar zijn mening niet overeen met de werkelijkheid. Appellant is veel zwaarder beperkt. De Raad oordeelt als volgt. De primaire verzekeringsarts heeft appellant (in overleg met appellant) niet lichamelijk onderzocht maar heeft zich bij het vaststellen van die beperkingen in de FML gebaseerd op dossierstudie en de anamnese. Hij heeft in de FML aangegeven dat appellant niet mag worden blootgesteld aan extreme trillingsbelasting en dat staan en zitten afgewisseld moet kunnen worden met lopen. Tevens is appellant aangewezen op werk zonder veelvuldige deadlines en produktiepieken. De bezwaarverzekeringsarts, die appellant wel lichamelijk heeft onderzocht, heeft zich geheel kunnen vinden in de conclusies van de primaire verzekeringsarts. De Raad ziet geen reden aan te nemen dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is verricht of dat de uitkomst van het onderzoek niet juist is. De in hoger beroep overgelegde rapportages van arbeidsdeskundige J.G.M. Wouters, (opgesteld in het kader van een aanvraag voor scholing) en een rapport van het REA-college van 6 december 2004 maken dit niet anders. Deze stukken hebben geen betrekking op de datum hier in geding. De rapporten van Atrium Medisch Centrum van 8 juni 2004 en 21 maart 2005 vermelden weliswaar dat appellant pijnklachten heeft, maar geenszins volgt uit deze rapporten dat met deze klachten bij het opstellen van de FML niet voldoende rekening is gehouden. De schatting is gebaseerd op de functies chauffeur bijzonder vervoer, chauffeur vracht-tankwagen en chauffeur personenbusje, directiechauffeur. De Raad overweegt hieromtrent dat genoegzaam is gemotiveerd waarom appellant niet geschikt is zijn eigen werk als internationaal chauffeur, maar wel in staat is de aan de schatting ten grondslag liggende chauffeursfuncties te verrichten. De geduide functies bieden, in tegenstelling tot appellants eigen werk, voldoende afwisseling tussen zitten, staan en lopen en overschrijden de belastbaarheid van appellant niet. Ook voor het overige zijn de geduide functies geschikt voor appellant. Een vergelijking van de mediane loonwaarde van de drie functies waarin het meest kan worden verdiend met het maatmaninkomen van appellant resulteert in een verlies aan verdiencapaciteit van 30,9%, zodat het Uwv appellant terecht ingedeeld heeft in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 25-35%. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door J. Brand. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C.W. Ris-van Huussen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2007. (get.) J. Brand. (get.) A.C.W. Ris-van Huussen. TM